menu

Hoe Rudolf Steiner zijn tijdgenoten raakte

Hans Stolp 

Een diepe verwondering

Rudolf Steiner is voor mij vooral degene die het esoterische christendom op een geheel nieuwe manier heeft verwoord en toegankelijk heeft gemaakt voor mensen van deze tijd. Omdat ik mij verbonden voel met het esoterische christendom, kwam ik als vanzelf in aanraking met de boeken van Rudolf Steiner. Maar – en dat deel ik met vele anderen – als je er eenmaal mee begint, kun je niet meer ophouden. Het ene na het andere boek blijkt een geestelijke schat te zijn die onze ziel verrijkt.

Maar – zo merkte ik ook - hoe meer je leest en hoe meer zijn inzichten in je ziel beginnen door te werken, hoe sterker het gevoel van verwondering wordt: Hoe is het mogelijk dat één mens op al deze gebieden over zulke diepe en vergaande inzichten beschikte? Het is die groeiende verwondering die al doende leidt tot een steeds grotere eerbied voor de mens die Rudolf Steiner was. Maar naast die eerbied, zo merk ik aan mezelf en vele anderen, ontwaakt er al lezend ook een diepe liefde voor hem en een toenemende dankbaarheid dat de geestelijke wereld hem aan ons geschonken heeft.

Als je af en toe bij deze gevoelens stilstaat, komt als vanzelf de vraag op: hoe hebben de tijdgenoten van Rudolf Steiner hem eigenlijk beleefd? Daarom in dit artikel een paar herinneringen van tijdgenoten aan hem.

Een ontmoeting in de geest met Rudolf Steiner

Ita Wegman was een Nederlandse arts en naaste medewerkster van Rudolf Steiner. Samen met hem heeft ze (onder meer) de methode ontwikkeld om kanker te bestrijden met de misteltherapie (viscum album). Nadat ze Rudolf Steiner op zijn ziekbed op een uiterst deskundige en liefdevolle wijze had verpleegd en hem als arts had bijgestaan tot aan zijn dood in 1925, werkte ze in de jaren daarna in zijn geest voort.

Negen jaar later, in het voorjaar van 1934, kreeg ze een levensbedreigende ziekte. Het opvallende was, dat er geen oorzaak voor haar ziekte werd gevonden. Toch was deze zo ernstig dat ze dacht te zullen sterven. Dat vond ze niet erg: in wezen verlangde ze er zelfs naar om te mogen sterven. De jaren na de dood van Rudolf Steiner (in 1925) waren namelijk heel zwaar voor haar geweest. Ze was in die tijd bestuurslid van de Antroposofische Vereniging (de vereniging die het werk van Rudolf Steiner behoedt en uitdraagt). Maar tussen de bestuursleden onderling waren er conflicten uitgebroken die er uiteindelijk toe hebben geleid dat Ita Wegman een jaar na haar ziekte (in 1935) uit het bestuur van de Antroposofische Vereniging werd gezet. Dit alles was voor haar zo pijnlijk en zo heftig dat ze er tijdens haar ziekte naar verlangde om te mogen sterven.

Maar toen, op de grens van leven en dood, mocht ze Rudolf Steiner plotseling schouwen. En behalve hem, mocht ze ook de etherische Christus schouwen. Ze beschrijft deze ervaring uiterst terughoudend. Ze vertelt dat het haar duidelijk werd ‘bij een ontmoeting die ik met Rudolf Steiner had, en waarbij ook de Christus aanwezig was, dat ik niet in de geestelijke wereld werd verwacht’, maar dat haar gevraagd werd ‘nog iets op aarde te doen.’

Het was deze ervaring – en dus ook deze vraag – die haar de kracht gaf om terug te keren naar het aardse leven om haar werk op aarde in dienst van Rudolf Steiner voort te zetten. Vanaf dat moment begon haar genezing.

Een jaar na haar ziekte vertelde ze: Rudolf Steiner staat degenen die zijn werk voortzetten, inspirerend en ondersteunend bij. Zo had ze dat zelf mogen ervaren. Maar tegelijk wist ze dat deze hulp voor iedereen gold (en nog steeds geldt) die het werk van Rudolf Steiner op aarde – op welke manier dan ook – voortzet. Want zij is niet de enige die heeft mogen ervaren hoezeer hij ook nu betrokken is bij de voortgang van zijn werk op aarde.

Daarbij maakte Ita Wegman ook nog de aantekening dat Rudolf Steiner niet geïnteresseerd is in wat hij zelf heeft gedaan tijdens zijn aardse leven, maar dat hij er alleen maar in geïnteresseerd is, op welke manier de mensen zijn werk in deze tijd voortzetten.

Wie zich in deze tijd met hem verbonden voelt, zal dan ook zeker de innerlijke opdracht ervaren om het werk van Rudolf Steiner voort te zetten, op een manier die bij deze tijd past.

Een indrukwekkende persoonlijkheid

Ita Wegman vertelde ook over de indruk die Rudolf Steiner op zijn tijdgenoten maakte: Wie hem ontmoette, wist meteen dat er een belangrijke persoonlijkheid voor hem stond. En tegen haar medewerksters en medewerkers zei ze meer dan eens: Jullie zien hem altijd veel te klein1

Zij was niet de enige die tot conclusies als deze kwam. Uit allerlei verschillende berichten over een ontmoeting met Rudolf Steiner blijkt steeds weer de diepe indruk die hij op anderen maakte. Bij zo’n ontmoeting trokken allereerst zijn ogen de aandacht: ze waren opvallend en straalden kracht en intensiteit uit. Soms spuwden ze vuur, maar op een ander moment leken ze schouwend in oneindige verten te staren. Stefan Zweig vertelde dat er in zijn ogen een hypnotische kracht verborgen lag waaraan niemand zich kon onttrekken. Daarnaast had hij een krachtige stem. Hij had bij zijn lezingen dan ook geen microfoon nodig. Bovendien sprak hij vrijuit: hij gebruikte geen volgeschreven vellen papier om voor te lezen wat hij wilde zeggen.2

Iemand anders stelde verwonderd vast dat er bij veel mensen die Rudolf Steiner voor het eerst ontmoetten, sprake was van liefde op het eerste gezicht. Het gevolg van deze ontmoeting hield dan ook voor velen een ingrijpende, beslissende en blijvende verandering in: nieuwe inzichten en een heel nieuwe levenshouding waren meestal het gevolg van de ontwikkeling die met deze ontmoeting werd ingezet.3

Christian Geyer volgde in 1921 een cursus die Rudolf Steiner aan theologen gaf. Hij vertelde: Soms had ik het gevoel dat hij volkomen door mij heen keek. Maar ik heb dat nooit als pijnlijk ervaren. Integendeel: velen ervoeren ook dat hij hen tegelijk met liefde omhulde. Maar hoe diep de indruk ook was die Rudolf Steiner op andere mensen maakte, velen vertelden ook dat hij hen altijd vrij liet, en dat hij hen met zijn grote geestelijke krachten nooit tot wat dan ook verleidde. Zijn diepe eerbied voor de vrijheid van de ander was haast tastbaar.

Geyer vertelde ook dat Rudolf Steiner de theologie volkomen beheerste, alsof hij zijn hele leven niets anders had gedaan dan theologie studeren. Het was een waarneming die anderen ook deden: als hij over landbouw sprak, bleek hij volkomen op de hoogte van alles wat daarmee te maken had. Hij beheerste de filosofie zo goed als de medische wetenschap, de literatuur zo goed als de pedagogiek. Hij was wat men in vroeger eeuwen nog noemde een homo universalis, iemand die alle wetenschappen beheerst. Vroeger was dat nog mogelijk: dat een mens alle kennis die er te vinden was, beheerste. Maar in de tijd van Rudolf Steiner was dat al lang niet meer mogelijk, omdat de hoeveelheid kennis zo gigantisch was toegenomen. Maar ook al kon het niet: Rudolf Steiner kon het wel. En nog steeds begrijpen we niet hoe dat mogelijk was.

Overigens waren het niet alleen zijn volgelingen die spraken over de diepe indruk die hij op hen maakte, ook anderen die niets op hadden met de inzichten die Rudolf Steiner onderwees, roemden onafhankelijk van elkaar de onuitwisbare indruk die hij alleen al door zijn persoonlijkheid op hen gemaakt had. Daarbij vertellen velen ook over zijn ontwapenende humor, waardoor de ontmoeting met hem meestal ook een bepaalde lichtvoetigheid kreeg.

Hij was zijn tijd ver vooruit

Een andere veelzeggende uitspraak van Ita Wegman luidt: ‘De plaats van Rudolf Steiner in de wereldgeschiedenis zal in de toekomst steeds duidelijker worden begrepen.

Met deze woorden geeft zij aan – wat vele anderen na haar eveneens vaststelden – dat Rudolf Steiner zijn tijd ver vooruit was. Zo ver dat het hem niet eens mogelijk was om alles door te geven wat hij had willen vertellen: zijn leerlingen konden dat niet bevatten. Toen hij aan het einde van zijn leven ziek werd en zes maanden het bed moest houden (van 28 september 1924 tot aan zijn sterfdag op 30 maart 1925), werd hij, zoals ik hierboven al vertelde, verpleegd door Ita Wegman. Zowel Rudolf Steiner zelf, als Ita Wegman hadden nog heel lang de hoop dat hij beter zou worden. Maar vlak voor zijn dood vertelde hij aan Ita Wegman dat hij niet meer beter zou worden. ‘Hij had,’ zo vertelde hij aan Ita Wegman, ‘alles gezegd wat de mensen opnemen konden. Nu moest hij verder werken in de geestelijke wereld om daar de gestorvenen voor te bereiden op hun nieuwe incarnatie.4 Deze korte notitie maakt duidelijk hoezeer Rudolf Steiner op zijn tijd vooruit liep: zelfs de meest intieme leerlingen van Rudolf Steiner waren niet in staat nog meer en verdergaande inzichten op te nemen. Daarom moest hij er nu het zwijgen toe doen en zou datgene wat hij ons eigenlijk nog aan inzicht had willen schenken, pas in latere tijden tot ons komen.

Een ontroerend getuigenis

Friedrich Rittelmeyer (1872 – 1938) was in zijn jongere jaren een vooraanstaand predikant in Berlijn. Hij schreef een boek over zijn ontmoeting met Rudolf Steiner en over alles wat hij aan hem te danken had. Het boek verscheen in 1928 voor het eerst. Daarin staat deze ontroerende notitie: ‘Jarenlang zei ik tegen mezelf: Wanneer ik het lot een vraag mag stellen, dan is het deze, dat ik aan het grootste dat zich in mijn tijd zal voordoen, niet ongemerkt voorbij zal gaan. Ik zou liever niet het lot delen van koning Frederik de Grote die in dezelfde tijd als Goethe leefde, maar zijn grootheid nooit herkend heeft.’5

Het is voor een jongeman wel een bijzondere wens: dat hij zich in zijn leven bewust zal zijn van het grootste dat zich in zijn tijd voordoet. Daarbij was hij als jong mens al geraakt door wat de

Pruisische koning Frederik de Grote was overkomen. Frederik de Grote (1712 – 1786) was waarschijnlijk de beroemdste telg uit zijn geslacht, de Hohenzollern. Maar hij, die volgens zijn tijdgenoten met kop en schouders boven anderen uitstak, heeft zich nooit de geestelijke grootheid van Goethe gerealiseerd, een man die gezien wordt als de grootste geest van zijn tijd. Fredrik de Grote had hem nooit ontmoet en nooit het contact met Goethe gezocht, omdat hij zich niet bewust was, wat voor geweldige impuls voor de geestelijke ontwikkeling van de mensheid Goethe kwam brengen. Dat was iets dat Rittelmeyer zichzelf niet toewenste: dat hij aan de grootste mens van zijn tijd voorbij zou gaan, zonder zijn ware grootheid te herkennen.

Toen hij ouder werd, realiseerde Rittelmeyer zich het bijzondere van zijn wens. Hij vroeg zichzelf af: ‘Hoe ontstaan zulke wensen in een mens? Zijn het voorgevoelens van wat komen gaat? Of zijn het vage herinneringen aan een opdracht die onze engel ons influisterde toen wij de geestelijke wereld verlieten en op weg naar de aarde gingen?’ Wat het ook is, bij het opschrijven van zijn notitie weet hij: ‘Het grootste wat zich in onze tijd voordeed, was de komst van Rudolf Steiner naar de aarde. En wat ben ik blij dat ik hem in zijn ware grootheid mocht herkennen!’

Toen Friedrich Rittelmeyer Rudolf Steiner eenmaal herkend had als de grootste geest van zijn tijd, brak er een moeilijke tijd voor hem aan. Hij die zelf een geestelijk leider voor anderen was en als gevierd predikant vele mensen mocht begeleiden bij hun geestelijke ontwikkeling, moest alle kennis die hij zich tot dan had verworven, loslaten en moest helemaal opnieuw beginnen als leerling van Rudolf Steiner. Hij bezat de geestelijke grootheid en de moed om dat te doen. Maar juist daardoor kon hij deel uitmaken van de kleine groep leerlingen om Rudolf Steiner heen die de dragers en hoeders van zijn werk werden. Zo werd hij later de grondlegger van de Christengemeenschap, een beweging voor religieuze vernieuwing.6

Een geestelijke gemeenschap

Het gevoel van verwondering en eerbied dat praktisch iedereen vervult die werkelijk de tijd neemt om zich te verdiepen in het werk van Rudolf Steiner (dat kost immers veel tijd, inzet en volhardingsvermogen), delen we dus met zijn tijdgenoten. Dat betekent dat de ontmoeting met het werk van Rudolf Steiner ons als vanzelf deelgenoot maakt van een grotere, geestelijke gemeenschap die door de tijd heen rond het werk van Rudolf Steiner is ontstaan en nog steeds groeit. En het is deze gemeenschap die – in dienst van Rudolf Steiner – het esoterische christendom als een levende en vitale impuls aan de mensheid door mag geven.


1 Ita Wegman, Erinnerung an Rudolf Steiner, Verlag des Ita Wegman Instituts, 2009, blz. 18 terug

2 Wolfgang W. Vögele, Herausgeber, Der andere Rudolf Steiner, Augenberichte Interviews Karikaturen, Futurum Verlag, 2011, blz. 12 terug

3 Idem, blz. 13 terug

4 Ita Wegman, Erinnerung an Rudolf Steiner, Verlag des Ita Wegman Instituts, 2009, blz. 46 terug

5 Friedrich Rittelmeyer, Meine Lebensbegegnung mit Rudolf Steiner, Verlag Urachhaus, 1983, blz. 17. De Nederlandse vertaling verscheen in 2004 bij uitgerij. Kamerling onder de titel: Mijn ontmoeting met Rudolf Steiner. terug

6 Een aantal theologiestudenten richtte zich tot Rudolf Steiner met de vraag naar religieuze vernieuwing. Friedrich Rittelmeyer verbindt zich met dit initiatief. Met hulp van Rudolf Steiner ontstonden er nieuwe vormen van de traditionele zeven sacramenten. Uiteindelijk voltrok Friedrich Rittelmeyer, in aanwezigheid van Rudolf Steiner, de verschillende delen van de mensenwijdingsdienst. Als stichtingsdatum geldt 16 september 1922. Op dit moment telt de Christengemeenschap ongeveer 320 gemeenten in 32 landen, verspreid over alle werelddelen. terug

Dit artikel is overgenomen uit Verwachting 20. Een uitgave van stichtingdeheraut

© Esoterisch Christendom 2024